,Na het lezen van ellenlange pagina’s dossier en een x aantal overleggen, ontmoet ik hem dan eindelijk. De nieuwe bewoner van de woongroep Joost. Joost is 16 jaar oud en heeft de afgelopen paar jaar op maar liefst 7 plekken gewoond. Of eigenlijk meer ‘verbleven’…
‘Is dit ‘m nou?’
Na een heleboel vooral ‘heftigs’ over deze jongen gelezen te hebben zie ik een vrij kleine, onzeker kijkende puber die hard z’n naam zegt als hij mij een hand geeft zonder oogcontact te maken. Een jongen die flink zijn best doet zijn angst niet te laten zien door zich duidelijk wat op te pompen. Ik hoor mezelf denken: ‘is dit ‘m nou?’. Ik grinnik van binnen om mezelf, omdat ik me er weer op betrap dat ik ongemerkt een beeld gevormd heb door allerlei voorinformatie die natuurlijk eigenlijk weinig zegt over de persoon voor me. Wel over zijn gedrag en vooral hoe dat gedrag door anderen beleefd wordt. Hardnekkig hoor, die vooroordelen in mezelf blijven ontdekken, ontmantelen en erom lachen!
Joost heeft dus al op veel plekken gewoond, en eigenlijk ging het overal vrijwel hetzelfde. De eerste paar weken leek het goed te gaan en leek hij z’n plekje wat te vinden. Na een tijdje begon hij ‘grenzen op te zoeken’ en vervolgens werd zijn gedrag ‘steeds extremer’. Van schelden, tot dreigen tot fysieke agressie. Uiteindelijk moest hij overal, steeds na een aantal waarschuwingen en laatste kansen, weer vertrekken. En nu komt hij bij ons wonen. Na intensief overleg, vooral met het team dat werkt op de woongroep.
Onbewust op zoek naar herhaling van het bekende
Het patroon dat Joost laat zien, zie ik terug bij veel kinderen en jongeren in de jeugdzorg*. Kinderen die op veel verschillende scholen hebben gezeten, op meerdere groepen hebben gewoond, van pleeggezin naar groep naar crisishulp zijn verhuisd. Kinderen die geleerd hebben ‘ik ben slecht’, ‘ik pas nergens’, ‘voor mij is er geen plek’, ‘ik moet toch weer weg’. Voor hen is ergens weggestuurd worden en steeds kortstondig opnieuw beginnen, bekend terrein geworden. Niet prettig, maar wel bekend en daarmee voelt het veilig aan. Zo kennen ze de wereld, zo weten ze (steeds weer voor even) waar ze aan toe zijn.
De eerste weken op een nieuwe plek lijken vaak voor de buitenwereld heel goed te gaan. Van binnen ervaren kinderen en jongeren regelmatig een oplopende stressboog vanaf de nieuwe start. Hoe beter het gaat, hoe spannender het wordt. Want als je weet dat je toch weer weggestuurd wordt, is het extra pijnlijk als het goed gaat, als je het er misschien zelfs fijn vindt. Wanneer je je een beetje thuis begint te voelen, begint het vaak tegelijk extreem onveilig te voelen in jezelf. ‘Het gaat toch alleen maar tot teleurstelling leiden, en dus kan ik het maar beter niet toelaten’. Iedereen vertelt je dat je het zo goed doet. Maar zelf voel je dat je het toch niet vol kunt houden. De druk neemt alleen maar toe en je snakt steeds meer naar een uitweg. Om de wereld weer voorspelbaar en vertrouwd te maken, ben je onbewust op zoek naar dat wat je kent: afwijzing.
Vaak volgt er op een rustige beginfase dus een fase van ‘grenzen zoeken’. Vanuit dit patroon gezien is dat dus eigenlijk het zoeken naar veiligheid. Zoeken naar bevestiging van dat wat je kent, van hoe je ten diepste over jezelf denkt: ‘ik ben slecht’, ‘ik pas nergens’, ‘ik hoor er niet bij’. Niet omdat dat is wat je wíl, wel omdat het is wat je kent. Soms het enige dat je kent. Je gaat op zoek naar die bevestiging in je omgeving. Door je naar, onbeschoft, agressief, te gedragen komt die bevestiging vaak snel genoeg. Dan klopt de wereld weer voor je gevoel. Zo ken je het.
Een laatste waarschuwing
De omgeving gaat vaak ongemerkt mee in het bestaande patroon. Het komt in de vorm van gesprekken over je gedrag. Met jou, met je ouders, steeds een toon ernstiger. En dan; waarschuwingen, laatste kansen. Je wilt wel graag anders, maar je hebt geen idee hoe. Iedereen lijkt te denken dat je dit allemaal expres doet, vaak weet je zelf ook niet waar het vandaan komt. Wel weet je dat je binnenkort toch weer weg moet. Een onverdraaglijk gevoel, machteloos afwachten. De enige vorm van controle die je nog wel ervaart is het moment waaróp. Vaak ziet dat eruit als een ‘flink incident’, waarna de vreemde, vaak verdrietige, opluchting komt. Je mag niet meer terug komen, er wordt een nieuwe plek voor je gezocht… Zo ken je de wereld weer.
Ook bij Joost zette dit patroon zich voort op zijn nieuwe woonplek. De eerste zes weken waren rustig en verliepen ogenschijnlijk prima. Langzaamaan begon hij zich anders te gedragen. Hij hield zich minder aan afspraken, had vaker ruzie met groepsgenoten of werd woest op begeleiders. Hij schold steeds meer (wat sommige begeleiders als dreiging ervoeren en anderen niet), vernielde spullen, en werd uiteindelijk ook fysiek agressief. Een pittige periode voor hemzelf, de andere jongeren op de groep (sommigen met een zeer vergelijkbaar patroon) én voor de begeleiders.
Voordat Joost op de groep kwam wonen, hadden we niet zijn gedrag op zich, maar dit patroon als uitgangspunt genomen. Weten dat het gedrag onbewust een uiting is van een veel dieper en ouder patroon geeft ruimte en begrip. Het maakt ook meteen duidelijk dat gedrag onpersoonlijk is en niet intentioneel wordt ingezet, maar vanuit een overlevingsmechanisme. Iemand komt zijn patronen hier ‘doen’, en dat was nou net waarom deze jongen wel wat hulp kon gebruiken. Tegelijk was het tot nu toe steeds waarom hij weer weggestuurd werd. Ook dat is begrijpelijk, en tegelijk erg verdrietig.
Hoe gek je ook doet, je bent en blijft welkom
We hadden met elkaar besloten om het aan te gaan, met hem en vooral ook met onszelf en elkaar, om zo goed en zo kwaad als het ging, zo veel en lang mogelijk uit te blijven stralen: ‘hoe gek je ook doet, je bent en blijft welkom’. Dat ging zeker niet van een leien dakje, kostte veel inspanning en afstemming en steeds zorgvuldig afwegen**: kan dit nog, voelt iedereen zich nog voldoende veilig hierbij, kunnen er een aantal diensten geruild worden als dat prettiger voelt voor sommigen.
Tegelijkertijd kreeg Joost in gesprekken wat inzicht in wat tot dan toe een grotendeels onbewust patroon was voor hem. Ik besprak met hem dat dit patroon soms aan het stuur leek te zitten, dat herkende hij meteen. Doordat we hier gesprekken over hadden op rustige momenten, vóórdat het spannender werd, kon ik er later makkelijker met een grapje bij hem op terugkomen. Het gedrag samen vanuit het patroon bekijken, ontschuldigde en leek een klein beetje ruimte te geven (‘je bent niet je gedrag’). Dat naar doen soms een oude manier is om jezelf veilig te voelen, begreep hij en herkende hij ook. Wéten hoe patronen werken, en er daadwerkelijk niet meer in verstrikt raken zijn natuurlijk twee verschillende dingen, maar een eerste stapje leek gezet.
Oefenen in ‘herstellen’ na conflicten
Wanneer er een incident geweest was op de groep vroeg ik hem vaak hoe hij vond dat we daar het beste mee om konden gaan. Zijn eerste antwoord was altijd in de trant van ‘stuur me maar weg’, dat was de enige oplossing die hij kende. Ik grapte vaak terug dat hij zo makkelijk niet van ons af zou komen, en dat leek hij steeds wat dieper te verstaan… We zochten samen naar manieren om tot herstel te komen na wat er gebeurd was. Doordat hij zo vaak met een conflict vertrokken was, had hij talloze lessen in ‘weer goedmaken na iets lastigs’ gemist. Juist díe lessen waren nu zo belangrijk. Weer contact leggen, terugkomen op je woorden of daden, sorry zeggen als je dat zo voelt, het weer goedmaken, er misschien zelfs om lachen samen. Én ervaren dat de ander jou en je gedrag misschien wel los van elkaar kan zien, zodat je dat zelf ook steeds iets meer kunt geloven…
Toen hij na een flinke fysieke uitbarsting (waar hij zelf vooral heel erg van geschrokken was) nog steeds mocht blijven, leek er langzaam iets te verschuiven. Met vallen en opstaan en nog best wat ‘incidentjes’, kwam er steeds meer ruimte voor een eerder onwaarschijnlijk scenario: hij begon zich een beetje thuis te voelen…
Ik vergeet nooit meer het moment dat hij me vroeg of ik z’n nieuwe televisie wilde zien. Terwijl hij trots vertelde over alle snufjes van z’n nieuwe aanwinst, zag ik dat hij na elf maanden bij ons te zijn, zijn kledingkast had ingeruimd en dat er twee fotolijstjes op de vensterbank stonden. Ik glimlachte en voelde me ontzettend trots. Op hem én op het team. Het leek erop dat Joost wel eens een poos bij ons zou kunnen blijven wonen.
We herhalen wat we niet helen
** Dit geldt niet alleen voor kinderen en jongeren binnen de jeugdzorg uiteraard. Iedereen herhaalt datgene wat hij/zij kent, omdat het vertrouwd en veilig aanvoelt, los van of het ook fijn/prettig/helpend/positief is. Dat wat je kent voelt vertrouwd, daar weet je hoe het werkt, en ervaar je een gevoel van controle. Helaas herhalen we niet alleen datgene wat we fijn vinden, maar juist ook de niet-helpende patronen in ons leven. Ook die voelen namelijk vertrouwd en daarmee ‘kloppend’ aan. Kijk maar naar relatiepatronen, bindings- en verlatingsangst, omgaan met gevoelens, en de bekende tegeltjes aan de muur van het gezin van herkomst (‘je moet altijd goed je best doen’). We herhalen wat we niet helen. Tót we het helen in onszelf en daarmee een vaak al lang bestaand patroon stoppen.
* Goede zelfzorg als hulpverlener/begeleider is natuurlijk heel belangrijk. Soms gaat het echt niet meer op een school/woonplek, ondanks alle goede bedoelingen en inzet. Het maakt dan veel uit hoe er taal gegeven wordt aan het afscheid. Is het de schuld van de jongere die zich weer niet wist te gedragen? Of concluderen we met elkaar dat ondanks dat we allemaal ons best gedaan hebben het helaas toch niet gelukt is, zónder schuld in het veld te brengen.